Gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen voor het lichaam.

Binnen de gevaarlijke stoffen zijn de lichaamsgevaarlijke stoffen een belangrijke categorie. Afhankelijk van de stofeigenschappen zijn de lichaamsgevaarlijke stoffen onder te verdelen in verschillende groepen.

Irriterende stoffen kunnen door directe, langdurige of herhaaldelijk contact met de huid of de slijmvliezen een ontsteking veroorzaken.

Corrosieve stoffen kunnen de ongeschonden huid over de volledige dikte aantasten. Bij aanraking volgt een vernietigende werking op levende weefsels. Zij zijn gevaarlijk bij direct contact met huid, ogen of slijmvliezen, dus bij inademen, inslikken of aanraken.

Giftige stoffen kunnen na binnendringing via huid, longen of maagdarmkanaal schade veroorzaken. De stof kan zich verspreiden over het hele lichaam en kwetsbare organen aantasten. LD’s en LC’s geven de schadelijkheid weer.

Carcinogene stoffen kunnen door inademing of binnendringing via de mond of door de huid kanker veroorzaken.
Op de stoffen uit deze lijst is het besluit kankerverwekkende stoffen en processen van toepassing. Dit houdt onder andere in dat een registratie bijgehouden moet worden (de H-zinnen 360 (en varianten F, D, FD, Fd, Df), 361 (en variantenf, d, fd), 362). Zowel gegevens van de stof als van de gebruikers moeten genoteerd worden. Bovendien moet er een verantwoording gegeven worden waarom het gebruik van de stof noodzakelijk is.

Mutagene stoffen die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid, genetische beschadigingen kunnen veroorzaken. Mutagene stoffen kunnen bovendien de vruchtbaarheid van zaad- en eicellen beïnvloeden.

Reprotoxische stoffen of reproductieschadelijke stoffen bedreigen niet de gezondheid van de persoon zelf, maar wel de mogelijkheid tot het verwekken tot nageslacht of de gezondheid van dat nageslacht. Deze stoffen worden vaak als volgt ingedeeld:

·effecten op de voortplantingsorganen (bijvoorbeeld aantasting hormoonhuishouding);
·effecten op voortplantingscellen (sperma- en/of eicellen) door mutaties in het DNA of aantasting van de chromosomen;
·effecten op het ongeboren kind in de baarmoeder. Deze stoffen worden ook wel teratogeen genoemd;
·effecten die via de moedermelk op het kind inwerken.

Hormoonontregelende stoffen zijn chemische stoffen die de werking van het endocriene systeem wijzigen en de gezondheid van mensen en dieren negatief beïnvloeden. Zij kunnen van synthetische of natuurlijke oorsprong zijn. Het endocriene systeem is een boodschappersysteem van het lichaam. Het maakt gebruik van hormonen, signaalmoleculen die zich door de bloedbaan bewegen, als communicatiemiddel en om elders in het lichaam effecten teweeg te brengen in cellen, weefsels en organen. 

Ototoxische stoffen beschadigen het binnenoor of de gehoorzenuw. Ototoxiciteit is de eigenschap giftig te zijn voor het oor (oto-), met name het slakkenhuis of de gehoorzenuw en soms het vestibulaire orgaan (evenwichtsorgaan).

Cryogene stoffen zijn stoffen in extreem koude toestand. De meeste stoffen zijn tot vloeistof gecondenseerde gassen met zeer lage temperaturen van -273 ºC tot -130 ºC. Komen deze vloeistoffen in contact met de buitenlucht dan gaan ze al kokend over in gasvorm.
Contact met de stof of met door de stof gekoeld materiaal kan letsel veroorzaken, dat lijkt op brandwonden. Daarnaast kunnen ze tot verstikking leiden in besloten ruimtes (doordat ze in gasvorm het aanwezige zuurstof verdringen).

Brandgevaarlijke, -bevorderende en explosieve stoffen.

Brandgevaarlijke stoffen zijn een andere categorie binnen de gevaarlijke stoffen.
Explosiegrenzen bepalen wanneer een mengsel van brandbare stof en oxidator tot ontbranding kan worden gebracht. Bij te arme of te rijke mengsels (onder en boven de explosiegrenzen) is namelijk geen ontsteking mogelijk. Voor gassen of dampen worden explosiegrenzen vaak uitgedrukt in volumepercentages van de brandstof in lucht. Een breed explosiegebied en een lage onderste explosiegrens duiden op een groot explosiegevaar en dus een zeer explosieve stof.

De belangrijkste preventieve maatregelen om brand/explosie te voorkomen, vallen uiteen in twee categorieën: voorkomen van ophoping van brandbare mengsels en het verwijderen/uitschakelen van ontstekingsbronnen.

Schadelijke stoffen voor het milieu.

Deze stoffen brengen schade toe aan mens, dier en plant.
Enkele voorbeelden van schadelijke stoffen voor het milieu zijn:

Zware metalen kunnen de volksgezondheid schaden en hebben een negatieve invloed op de groei en vitaliteit van plant en/of dier.

Vluchtige Organische Stoffen (VOS). Deze stoffen hebben naast toxische eigenschappen, ook een warmtevasthoudend vermogen en leveren een relatief grote bijdrage aan het broeikaseffect.

Gehalogeneerde verbindingen (verbindingen met chloor, broom, jood of fluor). Deze stoffen leveren (naast toxische effecten voor mens, dier en plant) een bijdrage aan de aantasting van de ozonlaag en aan het broeikaseffect.

Nitreuze verbindingen worden in verband gebracht met mutageniteit en smogvorming.

Persistent Organic Pollutants (POP) of persistente organische verontreinigende stoffen zijn organische verbindingen die bestand zijn tegen afbraak in het milieu door chemische, biologische of fotolytische processen.

Chemisch afval. Opslag van afval van gevaarlijke stoffen dat niet verwerkt kan worden, betekent naast ruimtebeslag een steeds groter wordend potentieel gevaar bij calamiteiten. Bij calamiteiten is er kans op ernstige bodemverontreiniging en treden emissies naar lucht en oppervlaktewater op. Verwerking van chloorhoudend afval kan het ontstaan van giftige verbindingen tot gevolg hebben. Verwerking van stikstofhoudende verbindingen kan ontwikkeling van de smogveroorzakende stikstofoxiden tot gevolg hebben.

Biologische agentia.

Onder biologische agentia vallen volgens de wetgeving naast micro-organismen (bacteriën, virussen, schimmels e.d.), ook Genetisch Gemodificeerde micro-organismen (GGO’s).
Onderzoek en onderwijs met biologische agentia is aan strenge wettelijke eisen gebonden op het gebied van veiligheid. Er is het gevaar voor gezondheidseffecten bij de laborant en de bedreiging die het organisme voor het milieu vormt.

Nano-materialen.

Een nano-materiaal wordt door de EU gedefinieerd als een natuurlijk, incidenteel of geproduceerd materiaal dat uit deeltjes bestaat, hetzij in ongebonden toestand of als een aggregaat of agglomeraat en voldoet aan een van de volgende criteria:
− het bestaat uit deeltjes waarvan meer dan 50 procent van de deeltjesgrootteverdeling valt in het bereik van 1 – 100 nm (met een of meer externe dimensies). In specifieke gevallen en waar nodig vanuit milieu-, gezondheid-, veiligheid- of mededingingsoogpunt kan de drempelwaarde van 50 procent voor de gekwantificeerde grootteverdeling worden vervangen door een drempel tussen 1 en 50 procent;
− heeft interne of oppervlaktestructuren in een of meer dimensies binnen het bereik van 1 – 100 nm;
− heeft een specifieke oppervlakte-volume verhouding van meer dan 60 m²/cm³ (uitgezonderd materialen die bestaan uit deeltjes kleiner dan 1 nm).

BOVENSTAANDE LIJST IS NIET VOLLEDIG EN BEDOELD ALS TOELICHTING.